Meewerken aan bedrijfsonderzoek van bedrijfstakpensioenfonds?

Door Annemiek Cramer,

Het gebeurt met grote regelmaat. Een werkgever krijgt een brief in de bus van een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds, met de mededeling dat de werkgever mogelijk verplicht moet zijn aangesloten bij dat bedrijfstakpensioenfonds. Of de werkgever het meegezonden vragenformulier maar even wil invullen.

Mag een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds dat zomaar? Vragen staat vrij natuurlijk. Maar is een werkgever ook verplicht te antwoorden?

Op de website van bedrijfstakpensioenfonds HiBiN vond ik een antwoord. Daar staat dat “de wet voorschrijft” dat een onderneming die wordt aangeschreven, verplicht is mee te werken aan het onderzoek. Is dat zo? Ik vond het niet met zoveel woorden terug in de wet.

Pensioenfonds Vervoer gooit het op de website over een andere boeg. Daar wordt medegedeeld dat het bij twijfel over een aansluitingsverplichting “in uw eigen belang is om mee te werken aan het verzoek om gegevens over uw onderneming aan te leveren. Doet u dit niet, dan stelt het pensioenfonds de bedrijfsactiviteiten van uw onderneming naar beste weten vast en wordt uw bedrijf ‘ambtshalve’ aangesloten bij Pensioenfonds Vervoer. Dit gebeurt omdat het niet duidelijk is of u een werkgever bent die niet aangesloten hoeft te worden of dat u een werkgever bent die niet meewerkt”.

Volgens mij zit het zo.

Voorop staat dat een werkgever er belang bij heeft om duidelijkheid te hebben over een eventuele aansluitingsverplichting bij een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds. Een werkgever die ten onrechte niet is aangesloten, loopt immers aanzienlijke risico’s.

Een werkgever kan alleen verplicht zijn tot aansluiting bij een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds, als de werkgever onder de werkingssfeer van dat pensioenfonds valt. De werkingssfeer is vastgelegd in een ministeriële beschikking, die voor ieder pensioenfonds anders luidt.

Een bedrijfstakpensioenfonds moet zich houden aan de werkingssfeer als vastgelegd in de ministeriële beschikking. Het pensioenfonds mag geen eigen invulling aan die werkingssfeer geven. Maar een waarschuwing is daarbij op zijn plaats: als enige twijfel kan bestaan over de vraag of een werkgever onder de werkingssfeer valt, heeft het pensioenfonds er belang bij de werkgever voor de zekerheid toch aan te sluiten. Het pensioenfonds zal daarom geneigd zijn de werkingssfeer (te) ruim uit te leggen. En dat is zeker niet altijd in het belang van de werkgever en de werknemers.

Het is uiteindelijk aan de rechter – en niet aan het bedrijfstakpensioenfonds – om te bepalen of een bepaalde werkgever onder de werkingssfeer valt. En daarbij geldt als uitgangspunt dat het pensioenfonds in een procedure aannemelijk zal moeten maken dat de werkgever onder de werkingssfeer valt; níet het uitgangspunt dat de werkgever moet aantonen dat hij níet onder de werkingssfeer valt.

Het is voor een werkgever voor alles zaak om de werkingssfeer als vastgelegd in de ministeriële beschikking heel erg goed te lezen. Het pensioenfonds mag geen “fishing expedition” houden en zal voor een bedrijfsonderzoek zodanige aanknopingspunten moeten hebben dat het aannemelijk is dat de werkgever onder de werkingssfeer van het fonds valt, althans zal goede gronden moeten hebben om dat te vermoeden, bijvoorbeeld op basis van informatie van de Kamer van Koophandel en van de website. Als die aanknopingspunten er zijn, zou een werkgever alleen die vragen van het fonds moeten beantwoorden die in redelijkheid van belang zijn om te bepalen of de werkgever onder de werkingssfeer valt. En daarbij past de waarschuwing dat de antwoorden niet per se binnen de door het fonds geboden keuzemogelijkheden op het antwoordformulier hoeven te passen!